Twee spotlights zetten volle licht op multiculturele samenleving
Door Carel Brendel, 25 november 2010
Bosma’s boek loopt als een trein die uit de rails loopt op de as Gouda-Parijs
De voorstellen van Ahmed Marcouch zijn geen takkiyya, maar eerder Jokiyya
Waar komt de politieke opmars van de PVV vandaan? Wat is er aan de hand met islam, immigratie en integratie? Waarom laait de veenbrand rond deze drie samenhangende onderwerpen steeds weer op? Wat moeten we aan met het Marokkanendrama?
Twee recent verschenen politieke boeken geven misschien niet een kant-en-klaar antwoord op al deze vragen, maar ze verschaffen wel veel inzicht en achtergrond over de thema’s, waarover onze samenleving al tientallen jaren tot op het bot is verdeeld.
De auteurs zijn elkaars politieke tegenpolen. Martin Bosma (PVV) en Ahmed Marcouch (PvdA) bestrijden elkaar fel in de politieke arena van het Binnenhof. Onbedoeld hebben de twee samen een prachtig tweeluik geschilderd van onze multiculturele samenleving.
Oud-journalist Martin Bosma beschrijft in De schijn-élite van de valse munters (Uitg. Bert Bakker) de ins en outs van de opgang van Geert Wilders. Bosma begon in 2005 als fractiemedewerker van de PVV-leider, leidde zijn verkiezingscampagnes en bedacht veel van de oneliners, waarmee Wilders furore maakte en schrik aanjoeg.
Bosma stamt uit een links gezin. In zijn verhaal vind ik veel terug van de woede en ergernis, waarmee ik drie jaar geleden Het verraad van links schreef, mijn politieke pamflet over het teloorgaan van linkse seculiere beginselen. Bosma pakt de draad op rond 1968 met de sociaal-culturele revolutie die de ‘linkse kerk’ in het zadel bracht. Hoewel er meestal rechtse kabinetten aan de macht waren, slaagde links er in om het multiculturalisme als onaantastbaar dogma vast te leggen in politiek en media.
De schijn-élite las ik bijna in één ruk uit. Bosma heeft – zoals dat onder predikanten heet – de gave van het woord. Hij beschrijft hoe de waarschuwingen rond immigratie van vader en zoon Drees door hun voormalige partij (de PvdA) in de wind werden geslagen. Huiveringwekkend is het hoofdstuk, waarin de PVV-voorman laat zien hoe Hans Janmaat werd vervolgd en gemarginaliseerd door politici, media en activisten, die geen woord kritiek op de multiculturele samenleving wilden horen.
Zo zijn er meer heerlijke hoofdstukken, bijvoorbeeld over de multiculturele elites. Bosma neemt diverse beroepsgroepen, bijvoorbeeld de (naar verhouding vaak op D66 stemmende) rechters en ook de media onder de loep. ‘Van Marx tot Mohammed’ gaat over de voormalige fellow travellers met het communisme, van wie er een flink aantal nu als ’nuttige idioot’ fungeren voor de politieke islam. In ’linkse kak’ hekelt Bosma de hooghartigheid van de kosmopolitische elite, die vanuit haar veilige grachtengordels neerkijkt op het xenofobe volk in de voorsteden en buitenwijken. Wie denkt dat klassenstrijd iets is van het verre verleden, ontdekt hier dat deze strijd nog steeds doorgaat op het sociaal-culturele front.
Bosma’s boek is, kortom, verplicht leesvoer, vooral voor de aangevallen elite zelf, die zich al decennia hardnekkig afsluit voor de werkelijkheid. Daarom is het een goede zaak dat Bosma sinds gisteren (24 november) regelmatig te lezen valt in NRC Handelsblad, het clubblad van onze schijnelite, waar een nieuwe eigenaar en hoofdredacteur bezig lijken met het wijd open zetten van de luiken.
Natuurlijk heb ik ook wel wat op Bosma’s boek aan te merken. Wat mij minder bevalt is het alarmisme, het regelmatige opduikende gevoel dat het einde der westerse beschaving is aangebroken. Kom op zeg! Als de westerse samenleving zichzelf opnieuw uitvindt, teruggrijpt op de kernwaarden van de Verlichting en ophoudt met de multiculturele gekte en tegelijk afscheid neemt van het cultuurrelativisme, dan blazen we de fundamentalistische ‘haatbaarden’ met gemak van tafel.
Bosma’s relaas loopt als een hogesnelheidstrein, die uit de rails loopt op de ‘as Gouda. Rotterdam, Antwerpen, Mechelen, Brussel, Roubaix, Rijssel (Lille), Parijs’, waar volgens hem losse moslimenclaves zich zullen aaneenrijgen tot grotere gebieden. Wie wel eens per TGV naar de Franse hoofdstad rijdt, zal tussen Lille en Parijs vooral kale akkers aantreffen en zeker geen aaneengesloten kalifaat. Wat natuurlijk niet wegneemt, dat de situatie in veel plaatsen binnen de ‘driehoek Malmö, Marseille, Manchester’ bijzonder zorgelijk is als het gaat om islamisering en/of criminaliteit door allochtone jongeren – twee verschijnselen die de auteur iets te simpel onder één noemer brengt.
Bosma bezondigt zich eveneens aan de oeverloze discussie of Adolf Hitler een socialist was. Ik ben geen liefhebber van de politieke vergelijking door middel van de Tweede Wereldoorlog. De PVV is zelf het voortdurende doelwit van onterechte verwijzingen naar Hitler en Mussolini. In een lang hoofdstuk wil Bosma nu aantonen dat de Führer links en socialistisch was.
Op zich heb ik niets tegen historische vergelijkingen, maar dan moeten ze wel ergens op slaan. Hitler eigende zich inderdaad het achtervoegsel socialisme toe. Hij nam staatsbemoeienis met de economie in zijn partijprogramma op. De NSDAP kende een ‘arbeideristische’ vleugel met de gebroeders Otto en Gregor Strasser. Deze stroming werd in 1934 kaltgestellt in de ‘nacht van de lange messen’.
Maar er zijn ook levensgrote en essentiële verschillen met het gevestigde socialisme, zeker met de sociaal-democratie. (Meer overeenkomsten zijn er tussen communisme en nationaal-socialisme, twee totalitaire en nietsontziende ideologieën die bij elkaar tientallen miljoenen slachtoffers maakten). De Duitse SPD hield vast aan de democratie, zoals vrijwel alle sociaaldemocratische partijen voor, tussen en na de twee wereldoorlogen. De ‘socialist’ Hitler kwam pas aan de macht door zijn bondgenootschap met conservatieve en nationalistische groepen, die verbonden waren door hun afkeer van de originele socialisten, waar Hitler voortdurend tegen ageerde.
Op staatsbemoeienis en -dirigisme hebben socialisten en communisten niet het alleenvertoningsrecht. Katholieke stromingen omhelsden enthousiast het corporatisme van Mussolini en Franco. Charles de Gaulle was niet alleen een rechts-nationalistische verzetsheld, maar ook de grondlegger van de Vijfde Republiek, die bol staat van door de staat gestuurde economische plannen.
Bosma citeert regelmatig uit mijn boek. Veel wetenschap over de bewondering van Ahmed Marcouch voor de fundamentalistische geestelijke Yusuf al-Qaradawi heeft hij van mijn website. Het zou fair zijn geweest als hij ook had geput uit artikelen waarin ik positiever heb geschreven over de PvdA-politicus, bijvoorbeeld over zijn emancipatiedrift en zijn kritiek op het slachtofferdenken in Marokkaanse kring.
Daarmee komen we op het tweede onmisbare boek in de multiculti-discussie, Mijn Hollandse Droom van Ahmed Marcouch (Uitg. Contact). Ook dit boek leest als een trein, zeker de eerste hoofdstukken, waarin het huidige PvdA-Kamerlid vertelt over zijn jeugd in zijn geboortedorp Beni-Boughafer, waar de tijd bijna stil heeft gestaan. Het was een hard en armoedig leven in een bergdorp zonder straatverlichting en andere elementaire voorzieningen. Vader Marcouch werkte als gastarbeider in Amsterdam. Enkele jaren later kon hij zijn vrouw en een sliert kinderen uit Marokko halen in het kader van de gezinshereniging.
Marcouch geeft een perfecte beschrijving van de cultuurschok, die hij meemaakte. en van het isolement waarin zijn familie leefde. In het kleine wereldje van het naar Amsterdam overgeplante gezin speelde de islam een belangrijke rol. Mooie hoofdstukken gaan over de carrière van Marcouch. De latere politicus liet zich niet meezuigen in de negatieve spiraal rond veel jonge Marokkanen. Hij zette alles op alles om politieman te worden, en stortte zich later met hart en ziel in de politiek.
Aan het einde van het boek kon ik een zekere irritatie echter niet onderdrukken. Het gaat om de hoofdstukken waarin Marcouch zijn beleid als stadsdeelvoorzitter in Slotervaart juichend beschrijft. Terwijl het volgens hem in de omliggende stadsdelen niet opschiet, boekt Marcouch met zijn originele aanpak in Slotervaart succes op succes. Hier pleegt de PvdA-politicus geen takkiyya, maar Jokiyya. Met Jokiyya bedoel ik dat hier de hand zichtbaar is van Joke Padmos, de vakbekwame ex-voorlichter van Slotervaart, die het beleid van haar stadsdeelvoorzitter perfect wist te verkopen in de media.
In één van de laatste hoofdstukken doet Marcouch verontwaardigd over de roddels en complotten, die hem de nekslag zouden hebben gegeven in de strijd om het PvdA-lijsttrekkerschap in het nieuwe stadsdeel Nieuw-West. Enige zelfreflectie had hier niet misstaan. Door zijn solistische optreden in de maanden daarvoor heeft Marcouch namelijk de basis gelegd voor de oppositie uit het naburige Osdorp. Daarmee creëerde hij zelf het tegenplatform voor zijn politieke nederlaag in Amsterdam-West.
Marcouch gaat niet in op zijn poging uit 2005 als moskeebestuurder om de islamleider Yusuf al-Qaradawi naar Amsterdam uit te nodigen – een poging waarmee hij tot op de dag van vandaag wordt achtervolgd. In mijn boek De Onzichtbare Ayatollah ga ik uitgebreid op deze kwestie in. Hier wil ik volstaan met de vaststelling dat Marcouch in zijn boek verzuimt om schoon schip te maken.
Ondanks deze bezwaren kan ik beide boeken alleen maar aanraden. Dankzij de spotlights van twee verschillende kanten staan de problemen van onze multiculturele samenleving in het volle licht.