Revoluties beginnen als droom, maar eindigen soms als nachtmerrie

Door Carel Brendel, 30 januari 2011

In december 1989 maakte ik voor de oudejaarskrant van het Algemeen Dagblad een rondreis door Oost-Europa. De Berlijnse Muur was net gevallen. Wat was er mooier dan de stemming proeven in de landen, die zojuist het communistische juk hadden afgeschud. Met een fotograaf trok ik twee weken door de DDR, Polen, Tsjechoslowakije en Hongarije. Op de dag voor ons vertrek naar Nederland zaten we aan de lunch in Boedapest, toen er een telefoontje van de centrale redactie kwam. Het regime van de tiran Ceausescu was gevallen. De grenzen waren geopend voor journalisten. Of we nog snel even naar Roemenië konden gaan voor een actuele reportage.

Met een rot vaart scheurden we naar de grens en verder naar Arad, de dichtstbijzijnde grote stad. In de vooravond troffen we daar een demonstrerende en feestvierende menigte aan voor het stadhuis. Vanaf het balkon spraken de lokale leiders van de opstand. Nadat we door opgewonden burgerwachten waren gefouilleerd en goedgekeurd, maakte ik straatinterviews met de betogers. “Het Roemeense volk is eindelijk verenigd,” vertelde een demonstrant. “Roemenen, Hongaren, zigeuners, alle verschillen zijn weggevallen. We zijn solidaire broeders in de strijd tegen onze onderdrukker.”

Diezelfde avond reden we terug naar Boedapest. Ik moest naar huis om de verhalen van de afgelopen weken uit te werken, terwijl een verse collega werd ingevlogen om door te stoten naar de heldenstad Timisoara en nog verder het land in naar de Roemeense hoofdstad Boekarest, waar op dat moment nog hevig werd gevochten.

Aan dat bliksembezoek aan Arad moet ik terugdenken nu ik beelden zie en berichten lees over de volksopstand tegen de Egyptische tiran Hosni Mubarak. Ook nu strijdt het volk zij aan zij: moslims naast christenen, studenten naast arbeiders, boeren naast winkeliers. Deze geest van verbroedering hoort bij de romantiek van de barricades en de revolutie. Geen mooiere beelden dan die van Portugese militairen die anjers in hun geweerlopen kregen gestopt en zich verbroederden met het dankbare volk.

Als de stofwolken zijn opgetrokken, is de werkelijkheid vaak ontnuchterend. De eenheid van het moment maakt plaats voor bittere conflicten. In Roemenië stuurde de voorlopige regering opgehitste mijnwerkers af op studenten en zigeuners. Ondertussen haalden ultranationalistische Roemenen in Transylvanië hun gram tegen de Hongaarse minderheid. Van democratie was na de revolutie beslist geen sprake. Een duistere postcommunistische raad van nationale redding hield nog enkele jaren de touwtjes in handen. De democratie sijpelde tergend langzaam het land binnen. Met Roemenië is het uiteindelijk goed gekomen (ze zijn daar althans aardig op de goede weg), maar de burgeroorlogen in voormalig Joegoslavië, de hardnekkige dictatuur in Wit-Rusland en de vele brandhaarden op de Kaukasus onderstrepen nog eens dat de goede afloop van een drastische machtswisseling nooit van tevoren vaststaat.

Revolutie is feest, maar revolutie is ook chaos en onzekerheid. De gehate gevangenissen gaan open, ook voor lieden die in elk systeem en onder elke ideologie beter achter de tralies kunnen zitten. Het eerste resultaat van een gewelddadige omwenteling is meestal een sterke stijging van de criminaliteit. Soms ontaardt de revolutie in moord en plundering, in wraakneming en afrekening.

De verbroedering van de strijd tegen de dictator, de euforie van het prachtige moment waarop de doodsangst voor het leger en de geheime politie verdwijnt, vervagen als de tiran eenmaal is verdreven. De bondgenoten van de revolutie zijn de vijanden van na de revolutie. De jongste geschiedenis kent genoeg Anjerfeestjes zonder happy end. Rusland vierde in 1917 het einde van de tsaar. Het land werd ondergedompeld in een vreselijke burgeroorlog, gevolgd door 70 jaar dictatuur, die pas in de nadagen van Chroetsjov en Brezjnev in hevigheid afnam.

De socialisten en liberalen, die in 1979 de aftocht van de Perzische sjah meevierden, eindigden in de martelkamers en aan de galgen van de ayatollahs. Slechts één historische wet lijkt geldig: hoe wreder de dictatuur, hoe bloediger de revolutie, des te geringer de kans dat na afloop een redelijk functionerend regime de overhand krijgt. Een andere wet is dat in revolutionaire situaties een fanatieke minderheid de kans krijgt om haar wil op te leggen aan de rest van het volk, dat na de chaos en de euforie snakt naar rust en zekerheid. Bolsjewieken en Moslimbroeders plegen in tijden van oproer doortastender te zijn dan zachtaardige liberalen, hoewel er ook voorbeelden zijn (Portugal) dat de gematigden wel degelijk spierballen toonden en het heft in handen hielden.

Een derde wet is dat revolutie slecht is voor de economie in het algemeen en het toerisme in het bijzonder. Geen lekker vooruitzicht voor het straatarme Egypte, dat sterk afhankelijk is van de komst van de vakantiegangers. In zo’n onzeker en onstabiel klimaat worden overspannen verwachtingen niet vervuld en worden overtrokken eisen niet ingewilligd. Oude tegenstellingen komen snel weer boven. Tijdelijk solidaire bondgenoten vliegen elkaar opnieuw naar de keel. Dat belooft weinig goeds voor de christelijke Kopten, die vóór het uitbreken van de volksopstand al het slachtoffer waren van religieuze intolerantie.

Dromen ontaarden soms in nachtmerries. Bij het wakker worden is er weer de ontnuchterende werkelijkheid, in Arad en Boekarest, in Teheran en Cairo. Het ontwaken kan soms ook een opluchting zijn. Dan blijken de ergste doemscenario’s gelukkig niet meer dan voorbijvliegende angstvisioenen.