Links grenst zich niet meer af van gekkies en extremisten
Door Carel Brendel, 19 juni 2015
Dit artikel verscheen op 9 april 2015 op de website Jalta.nl
In de jaren 50 en 60 groeide ik op in een uiterst links milieu, maar stemmen op een linkse partij was niet vanzelfsprekend. Mijn vader was radencommunist, lid van een sektarische stroming die hoopte op de spontane vorming van niet door partijpolitiek gecorrumpeerde arbeidersraden.
Om principiële redenen stemde hij nooit; niet op de “revisionistische” PvdA, zeker niet op de leninistische CPN, en ook niet op de PSP, GroenLinks, SP of alles wat zich ter linkerzijde aandiende.
Vanwege de opkomstplicht ging hij wel naar het stembureau, waar hij zijn stembiljet demonstratief niet invulde. Mijn moeder ging altijd met hem mee, zei een beetje pesterig “ik stem lekker wel” en maakte daarna een hokje rood voor een partij links van de PvdA.
Desondanks waardeerde mijn vader alles wat de sociaaldemocratie tot stand heeft gebracht. SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra was na 1900 in zijn ogen veel succesvoller dan de van christen tot anarchist geëvolueerde Domela Nieuwenhuis. De arbeidersklasse had volgens hem veel meer aan de PvdA onder Drees met zijn AOW dan aan de stalinisten van de CPN, en genoot meer vrijheid in het kapitalistische Westen dan onder het staatskapitalisme in het Oostblok.
“Juist door met het systeem mee te werken,” zo doceerde hij, “verbeterde de sociaaldemocratie het lot van de arbeidersklasse, en kwamen er socialere werkomstandigheden, betere huisvesting, grotere kansen op onderwijs.” Deze hervormingen waren goed voor de arbeiders, maar tevens de redding van het kapitalisme. Een voorwaarde voor succes was wel dat de sociaaldemocraten zich afgrensden van extremistische stromingen. Tijdens de beroemde Spoorwegstaking van 1903 pleegde de SDAP verraad aan de arbeiders, maar aan de andere kant was dit verraad onafwendbaar en nuttig voor de langere termijn. Ik hoop dat ik zo een correcte weergave geef van de “historisch materialistische” redeneringen van mijn oude vader.
Op één punt ben ik nog steeds overtuigd mijn vaders gelijk. Om succesvol te opereren, moet verstandig links een duidelijke lijn grens trekken tussen zichzelf en allerlei revolutionaire en extremistische groepjes. Tot halverwege de jaren 60 van de vorige eeuw had de PvdA hier geen moeite mee. De enige concurrent op links was de door Moskou gecontroleerde CPN, die haar sporen had verdiend in het verzet tegen de Duitsers, maar in diskrediet raakte door het neerslaan van arbeidersprotesten in Oost-Duitsland, Polen en Hongarije te verdedigen.
De toegenomen welvaart, de “culturele revolutie” tegen de saaie en paternalistische verzuiling van de jaren 50, de dooi in de Koude Oorlog, dat alles maakte een einde aan de gezonde afgrenzing. De sociaaldemocratie worstelde met haar eigen succes. De PvdA had als hervormings- en emancipatiepartij steeds minder te bieden aan haar natuurlijke aanhang.
Waar ging het mis? Opeens was daar de oppositiegroep Tien Over Rood, die de erkenning van de door staatsveiligheidsdiensten beheerste DDR als programmapunt aanprees. PvdA-prominenten deden merkwaardige uitspraken over de historische noodzaak van de Berlijnse Muur.
Op zoek naar nieuwe doelgroepen ging Links nog meer rare dingen doen. Het was uiteraard vanzelfsprekend dat de PvdA en anderen zich inzetten voor de verbetering van het lot van de gastarbeiders. Waarom deze inzet werd vergezeld door het omarmen van conservatieve imams en het wegkijken voor reactionair gedachtengoed heb ik nooit goed begrepen. De sociaaldemocratie was immers groot geworden ondanks de tegenwerking vanuit de kerken. Nog in de jaren 50 vertelden de bisschoppen dat katholieken niets te zoeken hadden op links. En nu stond links opeens te flyeren bij moskeeën die nog veel conservatiever waren dan de roomse kerk van de jaren 50.
Nog minder heb ik begrepen van de linkse vriendschap voor de kraakbeweging. PvdA en CPN, wat hun onderlinge verschillen ook mochten zijn, vormden de arbeidersbeweging, de beweging van de werkende mensen. Het nagestreefde sociaal stelsel was niet bedoeld voor lijntrekkers, maar voor mensen die door ouderdom, pech of omstandigheden niet meer konden werken.
In de jaren 80 maakte ik als journalist van nabij mee hoe in Amsterdam partijen als PvdA, CPN en PSP (de twee laatstgenoemden behoren tot de voorlopers van GroenLinks) overliepen van begrip voor de krakers, en omzichtig omgingen met deze groep intolerante, arrogante en extremistische klaplopers. Ik herinner me nog hoe de lokale CPN-aanvoerder Roel Walraven het straatgeweld afdeed als “gerechtvaardigde volkswoede”.
Het afgrenzen van extremisme gaat Links sindsdien slecht af. We kregen de ex-inbreker Wijnand Duyvendak en de pseudologe Singh Varma op het pluche van GroenLinks. De SP haalde de intolerante Palestina-activiste Anja Meulenbelt binnen als senator.
Nog altijd kost het Links moeite om zich af te grenzen van wat niet in een arbeidersbeweging thuishoort. In gemeente- en deelraden duiken steeds weer figuren op die dichter bij de salafistische dan bij de sociaaldemocratische ideologie staan. Vertegenwoordigers van PvdA, GroenLinks en SP blijven steun betuigen aan manifestaties, waar de Internationale Socialisten, en extremisten als Abdulkasim al-Jaberi (die dreigt dat Nederland in een ruïne zal veranderen) en de antisemitische rapper Appa de schrille toon aangeven.
Eigenlijk zou ik daarom niet-religieus Rechts moeten stemmen. Maar dan zie ik de Kiesvereniging Geert Wilders, ofwel de PVV die zeker sinds het opblazen van het gedoogkabinet geen serieuze politiek meer bedrijft. Dan staar ik in het totale niets van de probleemontkennerspartij D66. Of verbaas me over het lege corpsballen- en glimlach-liberalisme van de VVD, de partij van onze minister-president.
Links heeft het verbruid, maar Rechts zie ik niet zitten. Mijn toestand heet politieke dakloosheid.